Genesis 49

1Daarna riep Jakob zijn zonen, en hij zeide: Verzamelt u, en ik zal u verkondigen, hetgeen u in de navolgende dagen wedervaren zal.
 in de Hebr. in het achterste, laatste, of na vervolg der dagen; dat is, in de toekomende tijden; te weten, omtrent 200 jaren na dezen tijd beginnende, en voorts tot de komst en het koninkrijk van den Messias toe.
2Komt samen en hoort, gij, zonen van Jakob! en hoort naar Israël, uw vader. 3Ruben! gij zijt mijn eerstgeborene, mijn kracht, en het begin mijner macht; de voortreffelijkste in hoogheid, en de voortreffelijkste in sterkte!
 mijn kracht Dat is, een kind in de principale sterkte mijns levens gewonnen.
,
 het begin Te weten, in het kinderwinnen; aldus worden de eerstgeborenen genoemd; Deu 21:17; Psa 78:51.
,
 de voortreffelijkste in hoogheid, Hebr. de voortreffelijkheid.
4Snelle afloop als der wateren, gij zult de voortreffelijkste niet zijn! want gij hebt uws vaders leger beklommen; toen hebt gij het geschonden; hij heeft mijn bed beklommen!
 Snelle afloop Hebr. snelligheid.
,
 als der wateren, Te weten, toen gij uws vaders bed geschonden hebt; gelijk het water van een hoge plaats in een lage zeer snellijk loopt, zo hebt gij door uw onkuische begeerte, verenigd met grote stoutheid en lichtvaardigheid, uzelven in een schandelijke misdaad en oneer gestort.
,
 gij hebt uws Dat is, gij hebt uws vaders bed door bloedschande ontreinigd.
,
 hij heeft mijn Dit heeft Jakob gesproken, zich wendende tot zijn andere zonen.
5Simeon en Levi zijn gebroeders! hun handelingen zijn werktuigen van geweld!
 gebroeders Te weten, niet alleen van natuur, maar ook van zinnen, manieren en werken in het kwaad; hetgeen zij bewezen hebben met hun handel tegen de Sichemieten; boven, Gen. 34.
,
 handelingen Volgens sommigen, zwaarden.
6Mijn ziel kome niet in hun verborgen raad; mijn eer worde niet verenigd met hun vergadering! want in hun toorn hebben zij de mannen doodgeslagen, en in hun moedwil hebben zij de ossen weggerukt.
 eer worde Eer is hier zoveel als tevoren ziel, die het waardigste deel des mensen is. Aldus kan het woord eer ook genomen worden Psa 16:9, en Psa 30:13, en Psa 57:9. Anders, tong; waarmede men schuldig is God te eren en zijn lof te verbreiden. Men kan ook door het woord eer verstaan zijn goeden naam.
,
 de mannen Hebr. den man; versta, de Sichemieten. Zie boven, Gen 34:25-26.
,
 ossen weggerukt Hebr. den os; versta hieronder ook andere beesten, die zij bij het plunderen van de stad Sichem den inwoners ontweldigd hebben. Dikwijls gebruiken de Hebreën het getal van één voor velen, boven; Gen 32:5, en 1Ch 10:1; verg. met 1Sa 31:1.
7Vervloekt zij hun toorn, want hij is heftig; en hun verbolgenheid, want zij is hard! ik zal hen verdelen onder Jakob, en zal hen verstrooien onder Israël.
 Vervloekt zij Vervloekt te zijn, is lichamelijke en geestelijke, tijdelijke en eeuwige straf, of enige van deze onderworpen te zijn, gelijk boven Gen 3:14, en Gen 4:11, en Gen 5:29; Deu 28:16-17; Mat 25:41. Versta hier tijdelijke straf.
,
 Ik zal hen Jakob spreekt in den naam Gods, als een profeet, en zijn profetie is vervuld in de nakomelingen, want de stam van Simeon is in het land Kanaän vermengd geweest onder den stam van Juda, Jos 19:1, en de stam van Levi verspreid onder al de stammen.
8Juda! gij zijt het, u zullen uw broeders loven; uw hand zal zijn op den nek uwer vijanden; voor u zullen zich uws vaders zonen nederbuigen.
 uw hand zal zijn Dat is, gij zult hen in de vlucht slaan en dempen; verg. Psa 18:41.
,
 u zullen zich Hiermede geeft hij te kennen dat zijn nakomelingen tot de heerschappij, het andere deel van het recht der eerstgeboorte zouden verheven worden.
9Juda is een leeuwenwelp! gij zijt van den roof opgeklommen, mijn zoon! Hij kromt zich, hij legt zich neder als een leeuw, en als een oude leeuw; wie zal hem doen opstaan?
 Juda is een Dit alles wordt hier gesproken bij gelijkenis, om uit te drukken de tijdelijke heerschappij en macht der nakomelingen van Juda; Jdg 1:2; 1Sa 17:51; 2Sa 8:12-13, en 1Ki 9:20, enz; en de eeuwige van den Messias, die uit Juda zou spruiten, Mat 28:18; Luk 1:32, Luk 1:43; Eph 1:20-21.
,
 wie zal hem Alsof hij zeide: zijn vijanden zullen hem zozeer vrezen, dat zij hem niet lichtelijk of zonder hun schade tergen zullen.
10De schepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn.
 scepter zal Dat is, de macht om te regeren; Isa 14:5; Eze 19:11, Eze 19:14; Zec 10:11, omdat de regeerders staven of scepters in hun handen droegen, tot een teken van heerschappij, Est 8:4. Anders, de stam; dat is, de stam van Juda zal niet vermengd worden met anderen, noch gevoerd uit zijn plaats vooraleer, enz.
,
 de wetgever Versta, dengene, die de macht heeft om de wetten der regering te stellen en voor te schrijven; zie Pro 8:15.
,
 van tussen zijn Dat is, die uit den stam Juda afkomstig zal wezen. Anders, die als een discipel aan de voeten des meesters in de wetten zal onderwezen worden; alzo Deu 33:3.
,
 Silo Hierbij wordt buiten allen twijfel verstaan de Messias, en wordt door sommigen overgezet zijn zoon, of, vrucht; te weten, de zoon van Juda; want het Hebreeuwse woord betekent het velletje, waarin de kinderen geboren worden; en alzo het kind zelf, wat er in ligt, en uit het geslacht van Juda [waarvan de maagd Maria des Heeren Christus' moeder was, Luk 1:32 ] voortkomen zou. Anders, de Heiland, Zaligmaker, Gelukgever, enz.
,
 komt, en Anders, gekomen zal zijn. Beiden is waarachtig, ten aanzien van tweeërlei vorm van regering; de ene macht hebbende over criminele zaken, de ander alleen over burgerlijke geschillen en differenten der religie, want sommigen jaren, eer Christus kwam, is den Joden door Pompejus afgenomen den eersten vorm der regering, maar de andere is hun nog over geweest, toen Christus in het vlees verschenen was, Joh 18:31.
,
 zullen de volken Hebr. en tot, of, aan hem zal de gehoorzaamheid der volken zijn; dat is, de ware gelovigen uit alle volken zullen hem gehoorzaamheid bewijzen, hem erkennende voor hun Heere en Zaligmaker, enz. Anders, en tot hem zal zijn de vergadering der volken.
11Hij bindt zijn jongen ezel aan den wijnstok, en het veulen zijner ezelin aan den edelsten wijnstok; hij wast zijn kleed in den wijn, en zijn mantel in wijndruivenbloed.
 bindt zijn Met deze manier van spreken wordt te kennen gegeven de overvloed en de edelheid van den wijn, die in het erfdeel van Juda zou wezen.
,
 mantel in Anders, zijn opperkleed.
,
 wijndruivenbloed Dat is, sap der druiven, of wijn. Alzo Deu 32:14.
12Hij is roodachtig van ogen door den wijn, en wit van tanden door de melk.
 Hij is Met deze manier van spreken geeft hij te kennen den overvloed en de kracht van den wijn en van de melk, welke in het land van Juda zou wezen. Anders, roder van ogen dan wijn, en witter van tanden dan melk.
13Zebulon zal aan de haven der zeeën wonen, en hij zal aan de haven der schepen wezen; en zijn zijde zal zijn naar Sidon.
 Zebulon zal Dat is, hij zal zijn woning aan den zeekant hebben. Zie de vervulling hier van Jos 19:10-11, enz.
,
 zeeën wonen, Anders, meren.
,
 Zidon Zie van deze stad boven, Gen 10:19.
14Issaschar is een sterk gebeende ezel, nederliggende tussen twee pakken.
 Issaschar is Bij gelijkenis van een sterken doch luien en gemakkelijken ezel, voorzegt hij dat de nakomelingen van Issaschar wel sterk zouden zijn en groot van vermogen, door de goedheid van hun land, maar zo tot gemak en vrede genegen, dat zij niets bijzonders zouden uitrichten, ja zich door anderen overlasten; zie Jdg 5:13, en verg. Deu 33:18.
,
 een sterkgebeende Hebr. een ezel des beens; dat is, een ezel, die groot en sterk van gebeente is.
15Toen hij de rust zag, dat zij goed was, en het land, dat het lustig was, zo boog hij zijn schouder om te dragen, en was dienende onder cijns. 16Dan zal zijn volk richten, als een der stammen Israëls.
 richten, als Dat is, regeren, met wetten te geven en uit te voeren, alzo 1Sa 2:10; Psa 96:13; Zec 3:7. Ditzelfde verstaat Jakob ook van de andere stammen, afkomstig uit de andere dienstmaagden, dat zij, zowel als de andere, de volle heerschappij in hun erfdeel hebben zouden.
17Dan zal een slang zijn aan den weg, een adderslang nevens het pad, bijtende des paards verzenen, dat zijn rijder achterover valle.
 Dan zal een De zin en de mening der profetie is deze: Dan zal, naar der slangen aard, listiglijk zijn vijanden bespringen, gelijk ook af te nemen is uit Deu 33:22. Zie exempelen der vervulling, Richt. 14; Richt. 15; Richt. 16; Richt. 18.
,
 adderslang Anders, pijlslang, die, in de bomen zich verbergende, door derzelver takken met grote sterkte en snelheid zich uitschiet, doende van gelijken op de aarde langs den weg. Het Hebreeuwse woord wordt hier alleen gevonden.
18Op uw zaligheid wacht ik, Heere!
 Op uw Jakob wendt zich tot God, om hem den welstand zijner nakomelingen aan te bevelen, door Gods Geest voorziende de zwarigheden, die hun in het algemeen zouden overkomen, en in het bijzonder den stam van Dan, zowel ten aanzien van zijn erfdeel, Jos 19:47; Jdg 1:34, als van de zuivere religie of godsdienst, die zij zeer haast door afgoderij verloren hebben; Jdg 18:17.
,
 zaligheid wacht ik, Het Hebreeuwse woord betekent, òf tijdelijke verlossing en behoud, Jdg 15:18, en 2Sa 10:11; of eeuwige, Isa 45:17; Luk 19:9, of beiden tezamen, gelijk Psa 37:39, en hier. Anders, tot [of, om ] uw heil, [of, behoudenis ], wacht ik den Heere.
19Aangaande Gad, een bende zal hem aanvallen; maar hij zal haar aanvallen in het einde.
 een bende Jakob wil zeggen dan Gad wel in het eerst door zijn vijanden zou onderdrukt worden, maar dat hij hen daarna zelf zou overwinnen. Zie Deu 33:20-21.
,
 aanvallen; maar Het Hebreeuwse woord betekent, met rovende en stropende benden of rotten een uitval doen.
20Van Aser, zijn brood zal vet zijn; en hij zal koninklijke lekkernijen leveren.
 Van Aser, De zin is dat de nakomelingen van Aser van het land, hetwelk hun ten erfdeel vallen zou, zeer goede tarwe, olie en ander voedsel in overvloed genieten zouden.
,
 hij zal Dat is, het land van Aser zal zeer vruchtbaar zijn, niet alleen van het nodige voedsel, maar ook van kostelijke, vermakelijke en lekkere vruchten, die men met ere een koning zou mogen voorzetten. Zie Deu 33:24, en Jos 19:24-25, enz.
21Nafthali is een losgelaten hinde; hij geeft schone woorden.
 losgelaten hinde; Dat is, wakker in oorlogsdaden; Jdg 4:6, Jdg 4:10, en Jdg 5:18, en aangenaam in de burgerlijke conversatie.
22Jozef is een vruchtbare tak, een vruchtbare tak aan een fontein; elk der takken loopt over den muur.
 een vruchtbare Hebr. Zoon des vruchtbaren [wijstoks]; alzo dochters in het volgende. Jozef wordt vergeleken bij een vruchtbaren stam, die takken geeft, en die zich zeer vermenigvuldigen en wijd uitbreiden zouden.
23De schutters hebben hem wel bitterheid aangedaan, en beschoten, en hem gehaat;
 De schutters Hebr. de heren, of, meesters der pijlen; dat is, de schutters, die de pijlen in het schieten gebruiken. Zie boven, Gen 14:13. Versta door dezen, al degenen, die Jozef enig lijden hebben aangedaan, zoals zijn broeders, met hem te verkopen; zijn meesteres, met hem te beschuldigen; haar man, met hem in de gevangenis te werpen, enz., welke allen naar hem, evenals de schutters naar een doel, geschoten hebben, om hem te verderven.
,
 bitterheid Hebr. verbitterd.
,
 beschoten, Zie van het Hebreeuwse woord Job 16:13; Jer 50:29; ook Psa 18:15.
24Maar zijn boog is in stijvigheid gebleven, en de armen zijner handen zijn gesterkt geworden, door de handen van den Machtige Jakobs; daarvan is hij een herder, een steen Israëls;
 zijn boog Dat is, zijn sterkte en welvaart is in haar geheel gebleven, zodat hij niet kon vernield worden door zijn vijanden. Eenigen verstaan door den boog, het geloof van Jozef; door zijn armen, zijn deugden.
,
 handen van den De handen Gods; betekenen zijn almachtige sterkte; Exo 13:3; Psa 10:12; Eze 39:21, enz.
,
 Machtige Dat is, van God, die Jakob en zijn huisgezin door zijn macht beschermd heeft.
,
 daarvan is hij Dat is, van God, die alleen de fontein is en de gever alles goeds.
,
 herder, een Versta, Jozef, wien God gesteld had tot een herder, om voedsel te beschikken den Egyptenaars en anderen volken, doch in het bijzonder Jakobs huis, om welke oorzaak hij ook een steen, of, rots van toevlucht genoemd wordt.
25Van uws vaders God, Die u zal helpen, en van den Almachtige, Die u zal zegenen, met zegeningen des hemels van boven, met zegeningen des afgronds, die daaronder ligt, met zegeningen der borsten en der baarmoeder!
 zegenen met zegeningen des Hij spreekt van Jozefs nakomelingen, wien hij voorzegt vierderlei zegen, dien God hun verlenen zou: I. Door middel van den hemel, als zijn, tijdige zomer en winter, zonneschijn, regen en dauw; Deu 33:13; Eze 34:20; II. Uit den afgrond als fonteinen, rivieren, allerlei staande en vloeiende wateren. Verg. Deu 8:7, en Deu 33:13; III. Door midden van de mensen, als de vruchtbaarheid en vermenigvuldiging der nakomelingen, Deu 33:17; IV. Door de beesten, als voedsel, kleding, dienstelijke hulp en grote menigte daarvan. Verg. Deu 28:4.
,
 des afgronds, Versta, de grote diepte, die in de aarde is, waaruit de zeeën, fonteinen, rivieren, meren, beken, enz., haar oorsprong nemen; verg. boven, Gen 1:2.
26De zegeningen uws vaders gaan te boven de zegeningen mijner voorvaderen, tot aan het einde van de eeuwige heuvelen; die zullen zijn op het hoofd van Jozef, en op den hoofdschedel des afgezonderden zijner broederen!
 gaan teboven de Niet alleen omdat zij mij opnieuw bevestigd, klaarder geopenbaard en nader vervuld zijn, maar ook gaan in het algemeen over al mijn kinderen, die dan ook in meerder getal zijn, dan de kinderen van mijn vader en grootvader waren, tot het verbond Gods behorende.
,
 eeuwige heuvelen; Dat is, die van den beginne geweest zijn. Verg. Deu 33:15; Eze 36:2; Hab 3:6, en voorts Psa 72:5, Psa 72:7, Psa 72:17, en Psa 89:37-38.
,
 hoofd van Dat is, zij zullen rijkelijk uitgestort worden over Jozef; om van hem over al zijn nakomelingen in gelijke mate af te vloeien.
,
 afgezonderden Te weten, tot zonderlinge macht en heerschappij, om een behouder zijns geslachts te zijn.
27Benjamin zal als een wolf verscheuren; des morgens zal hij roof eten, en des avonds zal hij buit uitdelen.
 Benjamin zal Dat is, de Benjaminieten zullen in aard, conditiën en werken enigszins te vergelijken zijn bij de wolven, die altijd er op uit zijn om te roven, het geroofde te verscheuren, het verscheurde te verslinden, en onder hun jongen uit te delen. Want zij zullen ten oorlog genegen zijn, en kloek in het gebruik der wapenen. Zie hiervan de vervulling Jdg 3:15, idem, Jdg 19:20, en 1Sa 12:14-15.
,
 avonds zal Dat is gehele dagen zullen zij met oorlogs bezig zijn.
28Al deze stammen van Israël zijn twaalf; en dit is het, wat hun vader tot hen sprak, als hij hen zegende; hij zegende hen, een iegelijk naar zijn bijzonderen zegen. 29Daarna gebood hij hun, en zeide tot hen: Ik word verzameld tot mijn volk: begraaft mij bij mijn vaders, in de spelonk, die is in den akker van Efron, den Hethiet;
 Ik word verzameld Zie boven, Gen 15:15, en Gen 25:8.
,
 begraaft mij Van het gebruik der begrafenis, zie boven, Gen 23:4.
,
 Efron, Zie boven, Gen 23:10.
30In de spelonk, welke is op den akker van Machpela, die tegenover Mamre is, in het land Kanaän, die Abraham met dien akker gekocht heeft van Efron, den Hethiet, tot een erfbegrafenis.
 is op den akker Hij beschrijft deze spelonk dus naarstiglijk, zowel om te tonen dat hij grote begeerte had om daar begraven te worden, als omdat hij vreesde, dat zij de plaats niet wel mochten onthouden hebben; want Jozef was nu omtrent negen en dertig jaren uit het land Kanaän geweest, en zijn broeders omtrent zeventien jaren.
,
 van Machpéla, Zie boven, Gen 23:9.
,
 Mamre is, Anders genaamd Hebro, gelegen in den stam van Juda, boven, Gen 23:19, en Gen 35:27.
31Aldaar hebben zij Abraham begraven, en Sara, zijn huisvrouw; daar hebben zij Izak begraven, en Rebekka, zijn huisvrouw; en daar heb ik Lea begraven.
 Aldaar hebben Dit verhaalt Jakob uitvoerig, eensdeels om het hart van zijn kinderen af te trekken van Egypte, en de verwachting op te scherpen op het beloofde land; anderdeels om aldus openlijk te betuigen dat hij in de voetstappen van Abrahams en Izaks geloof volhardde.
32De akker, en de spelonk, die daarin is, is gekocht van de zonen Heths.
 De akker, en Hebr. de koping van den akker en der spelonk, die daarin is, is van, enz. Anders [in] de bezitting, of, het erfgoed des akkers, en der spelonk, die daarin is, [gekocht] van, enz.
33Als Jakob voleind had aan zijn zonen bevelen te geven, zo leide hij zijn voeten samen op het bed, en hij gaf den geest, en hij werd verzameld tot zijn volken.
 zo legde Het schijnt dat Jakob de voorgaande rede gedaan heeft zittende, overeind in het bed, om het woord Gods, hetwelk hij verder wilde uitspreken, te vereren, en op zijn gemak beter voort te brengen; daarna, dat hij, dit gedaan hebbende, en door zijn zwakheid niet meer aldus kunnende zitten, zich weder nedergelegd, en zijn voeten in het bed bijeen uitgestrekt heeft, om gerustelijk den dood te verwachten, en zijn geest Gode te bevelen.
,
 verzameld tot Zie boven, vs.29.
Copyright information for DutSVVA